Saturday, December 20, 2008

De canon is dé canon niet

Over nieuwe canons van Ilja Leonard Pfeijffer & Gert Jan de Vries en Menno Wigman & Rob Schouten

In mijn boekenkast steekt een boekwerk uit 1980 met de viertalige titel ‘Dichters en Dichtkunst Uit Europa/Poètes et Poésie d’Europe/Poets and Poetry from Europe/Dichter und Dichtung aus Europa 1950-1980’. Het boek werd uitgegeven door de Leuvense Schrijversaktie onder redactie van Eugène Van Itterbeek. Uit elk Europees taalgebied – van Armeens tot Gaelic en zelfs het Arabische dialect dat op Malta gesproken wordt - werden de beste dichters geselecteerd en tweetalig opgenomen. Van Itterbeek leverde het bewijs dat je met een goede methodiek een heel mooie canon kunt samenstellen van Europese poëzie. Het boek geldt voor mij nog steeds als een standaard. In hun nieuwste canon van Europese poëzie doen Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries het heel wat minder. Door een gebrekkige werkwijze raken ze verzeild in poëtisch drijfzand. Menno Wigman en Rob Schouten doen het heel wat beter met een canon van liefdespoëzie uit de ganse wereld.

TURF

Er is iets vreemds aan de hand met de turf ‘500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben’ van Pfeijffer en Gert Jan de Vries. De ondertitel ‘De canon van de Europese poëzie’ suggereert nogal wat. Is dit nu hét ultieme overzicht dat alle Europese poëzie van 3000 jaar ver samenvat? Het antwoord is NEEN! Daarvoor is het boek te onevenwichtig samengesteld. Een canon die aanvangt met Homerus en eindigt met Oosterhoff, kun je onmogelijk ernstig nemen. De Vlaming Geert Buelens deed het onlangs heel wat beter. Met ‘Het lijf in slijk geplant’ stelde hij wel een boeiende canon van oorlogspoëzie samen. De canon van Pfeijffer/de Vries en de canon van Buelens, het is een hemelsbreed verschil. Het verschil tussen maakwerk en een degelijke, wetenschappelijke studie…

‘500 gedichten…’ is op velerlei wijzen een waardevol boek, al druipt de Hollandse pretentie ervan af. Het vormt een uitstalraam voor het gros van de Nederlandstalige vertalersgilde. Tonnen zijn het er. Vertalers die uit bijna alle mogelijke Europese talen (geen Catalaans, Gaelic, Bretoens,…) vertalen, van het Vroegmiddelhoogduits (sic!) tot het Oudijslands, van P.C. Boutens tot Gerard Rasch. Aangezien de samenstellers nauwelijks een methodiek hanteerden is het een weinig consistente en zelfs ronduit vermoeiende en overdonderend keuze geworden. Het taalgebruik van Joost Van Den Vondel is niet het taalgebruik van Jan H. Mysjkin. Bij het bladeren door het boek leek het me alsof de samenstellers lukraak in hun boekenkast graaiden naar de meest voor de hand liggende vertalingen voor hun eigen persoonlijke keuze van gedichten.

Het boek bevat een omvangrijk stuk Griekse en Latijnse lyriek - een honderdtal pagina’s - , waarbij het ontbreken van kritische noten bij de vertalingen opvalt. Als classici zouden de heren toch moeten weten, dat bij het publiceren van vertalingen van Griekse en Latijnse lyriek minstens een verantwoording hoort bij de keuze van de vertalers, tenzij je de originele versies ook afdrukt, dan kan de onderlegde lezer zelf oordelen. Bovendien wordt hier vrij plots een grote sprong genomen van de antieke schrijvers van de oudheid tot de 4de eeuw naar de vroege Middeleeuwen in West-Europa. Via een Keltisch gedicht van Llywarch Hen uit de 6de eeuw en een fragment uit het Oudengelse epos Beowulf belanden we meteen in de 10de eeuw. De samenstellers slaan hier zomaar eventjes 4 eeuwen over.

GAELIC

De Europese canon wordt voor een groot stuk bepaald door de beschikbaarheid van vertalingen in het Nederlands. Tussen de 6de eeuw en de 10de eeuw kende het in sneltempo verchristelijkte Ierland een imposante literatuurproductie, deels in het Gaelic en deels in het Latijn. Keltische voorchristelijke literatuur werd te boek gesteld. Daarbij horen epi en gedichten die ontegensprekelijk tot de wereldliteratuur behoren, zoals het homerische epos Táin Bó Cualne (‘The Great Cattle Theft’). Het feit dat die belangrijke literatuurproductie buiten de canon blijft, wijst niet op vooringenomenheid van de samenstellers. Er bestaan geen vertalingen van in het Nederlands. De ondergewaardeerde Keltische Vroegmiddeleeuwse literatuur in het Gaelic, die op gelijke voet staat met die van de Grieken en van de Latijnen, blijft dus de grote onbekende in de Europese literatuur.

In ‘500 gedichten…’ , ontbreekt elk spoor van de pre-islamitische Arabische lyriek in het door de Moren veroverde Spanje. Ik denk hier aan dichters als Ibn Khafadjah, die zijn ganse leven doorbracht in Valencia, of de belangrijke Arabische dichter Ibn Zaydun, die resideerde in Cordoba en als voorloper kan gelden van de Romantiek. De Nederlands-Marokaanse vertaler Hafid Bouazza deed met zijn Arabische bibliotheekreeks onlangs geweldige inspanningen om die lyriek opnieuw toegankelijk te maken voor een Nederlandstalig lezerspubliek.

De onevenwichtigheid van de canon blijkt ook uit de keuze van gedichten uit de Lage Landen. De Hollanders krijgen 5 keer zoveel dichters toebedeeld als de Belgen. Bij de Hollandse dichters vinden we onder meer Hadewijch, Jacob van Maerlant, P.C. Hooft en Joost van den Vondel. Bij de moderneren ook Gerard Reve, Gerrit Komrij, Gerrit Kouwenaar, Tonnus Oosterhoff en H.H. ter Balkt. Bij de Belgen vinden we Willem, Anthonis de Roovere en Guido Gezelle maar ook Willem Elsschot, Paul van Ostaijen, Jacques Brel (!), Hugo Claus en Paul Snoek. De betrekkelijke keuze van de samenstellers blijkt uit het feit dat de hedendaagse Franstalige poëzie uit België en Frankrijk bijna volledig onbreekt. Het lijstje met Franse dichters houdt op met André Breton en Jacques Prévert, alsof er daarna niks meer kwam. Het lijstje uit Wallonië kent slechts één naam, nl. Maurice Maeterlinck, dit als we de halve Vlaming Jacques Brel even buiten beschouwing laten. Niemand ooit gehoord van de Franse dichter Yves Bonnefoy of van de in Antwerpen geboren Waalse dichter Werner Lambersy? In de plaats daarvan een zeer ongebruikelijke en betwistbare vertaling door Ernst van Altena van Brel’s ‘Ne me quitte pas’, waaruit hier een fragment:

Laat me niet alleen
Toe… vergeet de strijd
Toe… vergeet de nijd
Laat me niet alleen
En die domme tijd
Vol van misverstand
Ach… vergeet hem, want
’t Was verspilde tijd
Hoe vaak hebben wij
Met een snijdend woord
Ons geluk vermoord
Kom… dat is voorbij
Laat me niet alleen
Laat me niet alleen
Laat me niet alleen
Laat me niet alleen

(uit: ‘Laat me niet alleen’, uit het Frans vertaald door Ernst van Altena)

STABRECHTSE HEIDE


Raar is ook dat de samenstellers zich niet uitdrukkelijk beperken tot Europa maar een Europese traditie ontwaren bij de Chileen Pablo Neruda, de Mexicaan Octavio Paz en de Braziliaan Carlos Drummond de Andrade, evenals een uitgebreide selectie poëzie toevoegen uit de Verenigde Staten. In hoeverre hier dus nog van een Europese canon kan gesproken worden, is maar zeer de vraag. Uit het Oosten komt het licht! Er wordt uitgebreid gesprokkeld uit de dichtkunst van Oost-Europa met een uitgebreide selectie Bulgaarse (8!), Roemeense, Tsjechoslovaakse (sic!), Tsjechische en Russische dichters. Bij de Russen eindigt de selectie onverhoeds bij Nobelprijswinnaar Brodsky. Elk spoor ontbreekt van de nieuwe, postmoderne dichters die na de perestrojka hoogtij vierden en die sindsdien ontegensprekelijk tot de Europese canon behoren: waar zijn Venedikt Erofeev, Igor Kholin, Arseny Tarkovsky, Olga Sedakova? Ik vraag het me af. Ik noem er maar enigen, die ontbreken in deze zogezegd allesomvattende canon.

Als uitsmijter een gedicht van het gecanoniseerde singer-songwriter duo Lennon, John en Paul McCartney, vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Ook weer een zeer betwistbare keuze. De beperkte en te eigenzinnige visie van de samenstellers verhindert dat dit boek als dé ultieme canon van de Europese poëzie mag beschouwd worden, zoals de auteurs het met veel zin voor relativiteit aankondigen in de inleiding. Daarvoor laten de auteurs te veel aan het toeval over. Het is daarentegen wel een imposante graaibox van in het Nederlands vertaalde literatuur uit bijna alle Europese talen. Geen canon dus maar wel een imposante bloemlezing. Uit ‘Strabrechtse Heide daar kom ik’ (een hertaling van ‘Strawberry Fields Forever’) een fragment:

Kom ik neem je mee naar de rand van de Strabrechtse Hei
Alles is schijn, en niets om van versteld te staan
Strabrechtse Heide daar kom ik

Strabrechtse Heide daar kom ik,
Strabrechtse Heide daar kom ik,
Strabrechtse Heide daar kom ik

Schaapskeutelsoep
Schaapskeutelsoep

(uit ‘Strabrechtse Heide daar kom ik’, vertaald uit het Engels door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes)


GIFGROEN

‘500 gedichten…’ steekt in een schreeuwerige rode, gifgroene en oranje kaft. Met zijn ronkende en tot bijna tot verplicht lezen aanmoedigende titel zal dit boekwerk zonder twijfel op de eerste schappen belanden van de boekwinkels tijdens dit eindejaar. Tegelijk met ‘500 gedichten…’ verscheen als antidote echter ook een serieuze concurrent, nl. het zeer leuke en boeiende boekwerkje ‘A Joy Forever’, samengesteld door Menno Wigman en Rob Schouten. Het puike ‘A Joy Forever’ bezit alles wat het protserige ‘500 gedichten…’ niet heeft. Het is een allercharmantste en goedkope selectie van de mooiste liefdesgedichten uit de wereldliteratuur, een thema dat welhaast iedereen kan aanspreken.

Tegenover het logge en ontransporteerbare van ‘500 gedichten’ staat dit handige, lichte en goed in de hand liggende boekje met hardcover en reproductie van Caspar David Friedrich’s ‘Op het zeilschip’ op de kaft. De originele gedichten in het Russisch, Chinees, Engels, Duits, Spaans, Italiaans, e.a. werden netjes afgedrukt naast de vertalingen zodat ‘A Joy Forever’ een ware schatkamer is voor de polyglot en de liefhebber van vertaalde literatuur.

Het opzet van ‘A Joy Forever’ doorkruist enigszins het opzet van Pfeijffer en de Vries want hier vinden we ook ten dele dezelfde selectie terug van gedichten, die we reeds aantroffen in ‘500 gedichten…’. Ook hier ‘L’Invitation au Voyage’ van Charles Baudelaire, ‘An Anna Blume’ van Kurt Schwitters. Ook hier een Sappho, vertaald door Paul Claes. Ook hier een Herman Gorter. Daarnaast echter bevat de bloemlezing als meerwaarde de originele versies van de gedichten en ja, hier wel degelijk ook gedichten uit de Arabische liefdescanon van Ibn Al-Hadjdjadj en Madjnun vertaald door Hafid Bouazza en zelfs uit de Chinese liefdesliteratuur, nl. van de dichters Du Fu en Li Duan. Voor de overzichtelijkheid werd het boekje opgedeeld in 3 hoofdstukken, nl. ‘Verlangen’, ‘Vervulling’, ‘Verlaten’. Uit het tweede deel komt dit verrassend fragment van de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade:

De kuisheid waarmee zij de dijen spreidde
En mij op haar wilde flora zicht bood.
En hoe, mak als de schapen uit de weide,
Zij, nauw als ze was, zich opensloot.

O, neuken, neuken, dood van zo veel leven!
Graf in het groene gras, dood onvolprezen.
In mijn vochtig, vlammend, vluchtig beven
Was ik niemand, was ik duizend wezens

(fragment uit: ‘De kuisheid waarmee zij de dijen spreidde’, vertaling van ‘A castidade com que avria as coxas’ van Carlos Drummond de Andrade door August Willemsen, pag. 202)


'De canon van de Europese poëzie. 500 gedichten die iederen gelezen moet hebben.' Samenstelling Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries, Meulenhoff 2008, ISBN 978 90 290 8185 6.

‘De mooiste liefdesgedichten uit de wereldliteratuur.’ Verzameld en ingeleid door Menno Wigman en Rob Schouten, Prometheus 2008, ISBN 978 90 446 1205 9.

artikel verschenen op http://www.medium4you.be/De-canon-is-de-canon-niet,9478.html

1 comment:

Anonymous said...
This comment has been removed by a blog administrator.