Saturday, February 19, 2011

Gingko Biloba - Jean-Baptiste Depairelaan Laken


Un arbre, un seul, un gingko... Sur notre
planète désormais sans verdure ni lumière
naturelles, c'est tout ce qui nous reste des
temps mythiques et paradisiaques, où nos
coeurs, nos yeux, nos ventres se nourissaient
des fruits et des beautés de la Terre. (...)

(Werner Lambersy, 'Le gingko')


BRIEF AAN DE COMMISSIE STEDENBOUW VAN DE STAD BRUSSEL

Laken, 20.02.2011.

Bezwaarschrift tegen het omhakken van ALLE 88 Gingko Bilobabomen in de Jean-Baptiste Depairelaan, 1020 Brussel.

Geachte,

Met dit schrijven willen we bezwaar aantekenen tegen het omhakken van alle 88 Gingko Bilobabomen in onze straat. Ze maken onlosmakelijk deel uit van het unieke karakter en de charme van dit Brusselse stadsdeel. In de zomer genieten we van hun felgroene bladerdracht. In de herfst tooien ze onze straat met de prachtigste felgele kleuren. De mystieke en mysterieuze Gingko Biloba behoort tot de oudste boomsoorten op deze aardbol, staat bekend als een zeer geneeskrachtige boom en er zijn slechts een tiental straten in België die afgezoomd werden met Gingkobomen. De Jean-Baptiste Depairelaan is dus een enige straat en één van de redenen waarom we hier zijn komen wonen. We zouden het dan ook zeer jammer vinden, mochten deze bomen voorgoed verdwijnen. Het zou de uniciteit van onze straat schaden. Natuurlijk begrijpen we dat de vrouwelijke bomen met hun vruchtjes in de herfst en de winter voor wat overlast zorgen. Ze vallen op de grond en verrotten waarbij ze een verderfelijke geur verspreiden en een vuile brij vormen op het voetpad. Het volstaat echter om de enkele vrouwelijke bomen te verwijderen en ze te vervangen door mannelijke Gingko’s of door een andere boomsoort. We begrijpen niet waarom u ineens alle bomen wil laten verdwijnen. Er bestaan andere methoden. Hopelijk houdt u rekening met dit bezwaarschrift. We staan ter uwer beschikking voor verdere vragen of informatie. In afwachting verblijven we,

Met de meeste hoogachting,

Peter W.
Jean-Baptiste Depairelaan
1020 BRUSSEL

PS: zie ook http://www.monumentaltrees.com/nl/world-ginkgo/ voor meer informatie over de wereldwijde verspreiding van Gingko’s.

http://www.brusselnieuws.be/artikel/culinair-ontdekt-ginkgo

http://www.brusselnieuws.be/artikel/ode-aan-de-mysterieuze-stinkpruim

Wire in the age of fragmentation - 'Red barked tree' van Wire

‘Red barked tree’ van de herrezen artpunkband Wire werd in bepaalde media vrij lauw onthaald. Het album zou de scherpte niet meer bezitten van het vroegere werk. Wat moeten een drietal vijftigplussers nog in het huidige muziekklimaat? Voor wie spelen ze eigenlijk nog? Hoe rijm je Wire met ‘the age of fragmentation’, met het jaar 2011? Toch is ‘Red barked tree’ een echte groeiplaat geworden. De plaat is typisch Wire met net dat ietsje meer. Colin Newman, Graham Lewis en Robert Grey zijn trouwens niet de enige artrockers die de laatste tijd weer van zich laten horen. Ook Sonic Youth, The Ex en The Dead C hebben nieuw werk uit dat de moeite waard is om te beluisteren.

Elk nieuw album van Wire zal natuurlijk vergeleken worden met de drie meesterwerken die ze eind jaren zeventig van de vorige eeuw op de wereld loslieten. ‘Pink flag’, ‘Chairs missing’ en ‘154’ kenden hun gelijke niet en inspireerden talloze gitaarbands van de laatste drie decennia. Maar eigenlijk is die vergelijking onterecht. Wire is een band die er liever mee ophield dan zich te blijven herhalen. Na die drie eerste albums volgde een jarenlange stilte. Na bijna een decennium vonden ze zich opnieuw uit met het al even invloedrijke ‘A bell is a cup’, ‘Manscape’ en ‘The drill’. Een kwalitatief mindere derde reünie aan het begin van de noughties leverde ‘Send’ en ‘Object 147’ op.

‘Red barked tree’ luidt de vierde reïncarnatie in. Stichtend lid Bruce Gilbert verliet de band in 2004. Het driemanschap dat overblijft, tekent voor een van de krachtigste statements van de laatste maanden. Het twaalfde album van Wire trapt af met een heuse paranoïde opdonder van een song. Ze maken het de luisteraar in elk geval niet makkelijk. ‘Fuck off out of my face / You're taking too much space’ zingt een furieuze Newman tegen een achtergrond van gitaren in ‘Please take’. ‘Moreover’ is een trashsong zoals we van Wire gewoon zijn. Het radiovriendelijke ‘Smash’ kan dan weer met zijn fuzzgitaren zo de ether in.

De grootste verrassing behield het trio echter voor het einde van het album. ‘Red barked tree’ is zowaar een mooie, atypische ballade opgesmukt met akoestische gitaren, een bouzouki (!) en een orgel. De song is een aanklacht tegen een gek geworden wereld. ‘To find the healing red barked trees’, neuzelt Newman een eind weg en op een emotionele toon die we van hem niet gewoon zijn. Wire bewijst met ‘Red barked tree’ dat ze nog steeds een essentiële én vooral vernieuwende band zijn.

Wire, 'Red barked tree', nu uit op Pink Flag, www.pinkflag.com

http://www.cuttingedge.nl/music/reviews/291836-wire-red-barked-tree-

Wednesday, February 09, 2011

De kop van de dichter in hoge vlucht – Over ‘Hemelsblauw’ van Jan Lauwereyns

Als antithese van alle dorpsdichters, Humodichters en pensenkermisdichters heb je in Vlaanderen ook nog wat enkelingen die de Hoge Literatuur betrachten. Poëzie op zo’n niveau vereist kennis en ervaring. Inzicht en uitzicht. Neem de Vlaamse dichter Jan Lauwereyns. Je vraagt je af hoe hij het doet. Als biologisch wetenschapper wisselt hij Vlaanderen af met Nieuw-Zeeland en Japan. Hij is een eminent natuurliefhebber en Japankenner. Hij schrijft spraakmakende literaire essays en dichtbundels. Onlangs schreef hij ter gelegenheid van gedichtendag het gedichtendagessay ‘De smaak van het geluid van het hart’. ‘Hemelsblauw’ is alweer zijn zevende dichtbundel. Jan Lauwereyns is waarschijnlijk de enige, echte dichter die Vlaanderen op dit ogenblik rijk is.

De lijvige dichtbundel ‘Anophelia ! De mug leeft’ van Lauwereyns was een bijzondere bedoening. Lauwereyns rukte de boeien van het Nederlands los en bevrijdde de taal uit zijn eeuwenlange beperkingen. Hij voegde er nieuwe, vormvreemde elementen aan toe. Verschillende cycli leenden grammaticale en syntactische elementen uit het Japans. Dat leidde voor één keer niet tot moeilijkdoenerij. Op een vloeiende en geslaagde manier integreerde hij die vreemde elementen in zijn poëzie. Het gaf een mysterieus en uitgesproken lyrisch karakter aan zijn poëzie. Het afsnijden en bewaren // Systematisch en contextueel // Zoals de slang / Herinneringslichaam worden // De ultieme apostrof.

Naar onze mening is Lauwereyns als vernieuwer van de Nederlandse taal ondergewaardeerd. In zijn nieuwe bundel ‘Hemelsblauw’ zijn die bouwstenen uit een andere taal en cultuur nog beter geïntegreerd. De bundel cirkelt losjes rond het Japanse karakter ‘imi’ of ‘betekenis’ dat tegelijk de tekens ‘geluid’, ‘hart’ en ‘smaak’ in zich draagt, zoals hij in zijn gedichtenessay ‘De smaak van het geluid van het hart’ uitlegde. Aan de andere kant relativeert Lauwereyns en beseft hij dat hij met pure taalbouwsels bezig is. De eerste cyclus ‘Parabel van de regenboog’ sluit af met de volgende verzen: Duistere sporen, heldere verschijningen / Met en in elkaar, verzen, witregels, regenboog // Tekst, een tekst, de tekst, weven wij // In, en van, en voor, alles of niets.

Lauwereyns geeft blijk van humor. Dat maakt dat we hem blijven lezen, ondanks het hermetische karakter van sommige gedichten. ‘Hemelsblauw’ zit in een blauwe kaft met een zwarte bonsaïboom. Zo gaat Lauwereyns te werk: hij hakt, hij snoeit, hij snijdt de realiteit in een vorm als een nepnatuur die dezelfde werkelijkheid imiteert en weerspiegelt. In zijn gedichten gaat hij te werk als een woorden- en zinnensnoeier. Hij steekt zijn bedoelingen niet onder de graszoden. In ‘Addertje zonder kop’ wordt de theorie van de natuur toegepast op de theorie van het gedicht. De verglijding van de natuur in de aard van de poëzie is een kernelement van Lauwereyns poëzie. Het addertje zonder kop is tegelijk ook het dichtertje zonder kop dat in een hoge vlucht over de tuin vliegt in de bek van een kraai. Metatalig heeft hij het over Woorden die je niet begrijpt / Is dat dan de theorie van het gedicht / Zekere dag in de tuin, het gedicht zonder kop.

‘Hemelsblauw’ bevat in totaal vijf afdelingen. Zelfs na herhaaldelijke lezing blijft dit een boeiende en meerlagige bundel, waar je nooit helemaal in binnenraakt. Zelfs de meest prozaïsche cyclus ‘Rondom een boom’ - over de oude meneer Nakazato en zijn geliefde zelkovaboom - drijft op een oosters exotisme en een diepgang die voor ons westerlingen vreemd klinkt, maar waar Lauwereyns door zijn ruime kennis en ervaring wel toegang toe heeft. Is dat eigenlijk wel zo? Misschien! Maar is dat nu net niet de definitie van echte poëzie? Dat je ze nooit echt volledig begrijpt. Ook niet als je ze zelf schrijft. Misschien moet je zoals Lauwereyns in een ver en exotisch land gaan wonen om poëzie te kunnen bedrijven in Vlaanderen. In de cyclus ‘Zoals vuur vuur uitademt’ omschrijft hij zijn procédé in de prachtige slotregels van ‘Hemelsblauw’ als volgt: De rijkdom van vreemde lettertekens / Nederlands, ondergronds / De dichterlijke schepping van kersenbloesem / Slechts een keuze van / Het punt waaraan voorbij / Kersenbloesem / Dichterlijke schepping. Wonderlijk!

Jan Lauwereyns, 'Hemelsblauw', De Bezige Bij Amsterdam, 2011, ISBN 978 90 234 5732 9.

Tuesday, February 08, 2011

Hagelwit gedicht - Over 'Dode kamer' van Erik Spinoy, een interview

Dichter Erik Spinoy is een voorzichtig man. Hij laat zich niet verleiden tot vluchtige uitspraken over politiek of de toekomst van de Vlaamse poëzie. Zijn vorige bundel ‘Ik en andere gedichten’ was een tour de force. Zijn nieuwe 'Dode kamer' lost de hooggespannen verwachtingen niet helemaal in. Toch bevat de bundel genoeg interessant materiaal om alle concurrentie van tafel te vegen. De bundel bevat poëtische reisimpressies, bespiegelingen bij het intrigerende beeldend werk van de 'Belgische' kunstenares Ann Veronica Janssens en flarden jeugdherinneringen. Pendelend tussen Heule en Luik hadden we een gesprek met Spinoy.

De bundel ‘Dode kamer’ was voorzien voor september 2010, maar het werd uiteindelijk gedichtendag januari 2011. Waarom duurde het zo lang?

Erik Spinoy: De bundel was gewoon nog niet klaar. Ik ben geen full-time schrijver, maar combineer het schrijven en het bestuderen van literatuur, wat vaak – in de twee richtingen – een heel vruchtbare combinatie is, maar natuurlijk lopen de beide elkaar ook soms in de weg, omdat ze allebei vaak meer tijd vragen dan ik heb. Ik laat ook geen werk verschijnen dat in mijn ogen niet af is, dus als ik extra tijd nodig heb dan néém ik die ook. En tenslotte weet je ook nooit hoe lang gedichten nodig zullen hebben. Ik heb vooral aan de eerste reeks héél lang gewerkt – wat vaak zo is bij een nieuwe bundel. Het duurt een poos voor je, met trial and error, hebt uitgevist welke toon en welk vocabulaire je in een bundel wilt hanteren, voor motieven zich gaan ontplooien, voor je de gedachten op het spoor komt die de ruggengraat van het boek gaan vormen, enzovoorts. Dat verloopt allemaal heel organisch, en dat wil ook zeggen: de ene keer moeilijker en langzamer dan de andere.

Intussen is het uitgeverslandschap in Vlaanderen grondig gewijzigd. Meulenhoff/Manteau werd De Bezige Bij. Standaard Uitgeverij werd WPG. Meulenhoff werd Lannoo. De lezer - en de recensent! - kunnen niet meer mee. Hoe kijk je daar als auteur tegenaan?

Spinoy: We maken heel ingrijpende veranderingen mee. Eerder al was de Hoge Literatuur zijn bevoorrechte plaats kwijtgeraakt en was de uitgeverij veel meer dan tevoren een boekenindustrie geworden. Dat geeft dan, zeker in een boekenmarkt die onder druk staat, die dwingende tendens tot consolidatie en winstmaximalisatie. Daarnaast zijn er natuurlijk de ontwikkelingen als gevolg van de digitalisering en de uitvinding van het internet, zodat de gedachte dat papieren boeken over afzienbare tijd grotendeels zullen verdwijnen allang geen science fiction meer is. Het heeft wel vervelende neveneffecten: ik zat voor mijn laatste vier bundels bij drie verschillende imprints, zonder echt van uitgeverij te zijn veranderd. En de luxe van een echte poëzieredacteur bij mijn uitgeverij heb ik de laatste tien jaar niet meer gekend. Dat kunnen ze zich dat in de huidige constellatie niet meer permitteren. Ik geloof trouwens dat de ‘echte’ literatuur in de toekomst sowieso weer meer en meer door geëngageerde, gepassioneerde vrijwilligers gedragen zal moeten worden. Geld verdienen met het schrijven (of bespreken) van boeken zal er in de toekomst alleen nog voor een paar enkelingen bij zijn, denk ik.

Heb je in 2010 dichtbundels van Vlaamse auteurs gelezen? Is er nog ruimte voor poëzie in Vlaanderen?

Spinoy: Ik ben een hele trage lezer, ik lees vaak maar met jaren vertraging. Ik herlas het voorbije jaar grondig het kleine oeuvre van de te jong gestorven Michel Bartosik, en ik heb college gegeven over Faverey en Van Ostaijen, wat me telkens tot nieuwe lecturen dwingt, en ook telkens tot nieuwe ontdekkingen. Voor de rest is mijn lectuur bijzonder heterogeen: een recente geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 'In defence of lost causes' van Zizek, de recente teksteditie-annex-studie van Van Wilderodes 'De moerbeitoppen ruischten' ...

Plots schijnt dit continent een dodelijk net:
zovele knopen waarin ronder vlees
verrimpelend gevangen zit

en volle bleke maan na vale maan
zich aan de nacht onpasselijk
overgeeft.

(‘Dode kamer’, pag. 22)


Na je bundel ‘L’ - voor ‘love’ - werd je poëzie een stuk grimmiger. ‘Ik, en andere gedichten’ ging over verrotting en dood. In de titel ‘Dode kamer’ zit effectief het woord ‘dood’. Hoe verklaar je die evolutie van 'L' naar 'D'?

Spinoy: Ik denk dat ik in het voorbije decennium drie ‘grimmige’ bundels heb geschreven: Boze wolven (2002), L (2004) en Ik en andere gedichten (2007). 'L' is misschien wel de grimmigste en meest pessimistische van de drie. ‘Dood’ in 'Dode kamer' verwijst niet per se naar biologisch dood zijn – wel naar ‘dood zijn voor de wereld’, afgesneden zijn, als een bijna weerloos voelend lichaam in een soort cocon. Dat is niet noodzakelijk een negatieve ervaring, het kan ook buitengewoon bevrijdend zijn. 'Dode kamer' is dan ook veel minder somber van toon dan 'L', al kunnen de titels een andere ontwikkeling doen vermoeden.

Het eerste deel van ‘Dode kamer’ lijkt een soort compacte Roberto Bolaño. De gedichten spelen zich af in een exotisch oord, maar het kan eender waar zijn.

Spinoy: Dat heeft te maken met wat ik zo-even zei. Het zou weinig consequent zijn geweest als ik duidelijk had gemaakt: we zijn hier in Colombia, en het gaat over precies die mensen in die welbepaalde stad met die voorgeschiedenis en politieke en sociale problemen, enzovoorts. Wat me in deze reeks - en in de hele bundel - interesseert, is dit keer niet de vraag hoe identiteiten ontstaan in verwevenheid met de historische, sociale, politieke, ideologische … context die hen omgeeft – in verwevenheid dus ook met alle talige echo’s die in mensen weergalmen. Hier ging het me om wat we nog zijn als we afgesneden zijn van al die echo’s. Een ‘traumatisch lichaam’, denk ik. Iets wat in de eerste plaats voelt, dan nog kan ervaren dat het ‘er is’, zonder dat het kan definiëren wat het is. Het idee daarvoor kwam voort uit de vaststelling dat mijn (overigens redelijk korte) verblijf in Zuid-Amerika me nogal door elkaar bleek te schudden, veel meer dan ik had verwacht. Het was een dubbele ervaring: een ervaring van desoriëntering en dislocatie, maar ook (en juist daardoor wellicht) een sensueel evenement van de eerste orde.

Neem dit vlees

En drijf het
Naar waar het ophoudt vlees te zijn.

(‘Dode kamer’, pag. 34)


Wat trekt je aan in het oeuvre van de Belgische kunstenares Ann Veronica Janssens?

Spinoy: Rond de jaarwisseling 2009-2010 was er een grote overzichtstentoonstelling van het werk van Ann Veronica Janssens in Wiels. Een van de installaties was een ‘chambre anéchoïque’ – een ‘chambre sourde’ of echoloze kamer. Het was een kleine ruimte gemaakt van vezelplaten en isolerende materialen waarin je jezelf volledig kon afsluiten van de omgeving, en je dus teruggeworpen werd op jezelf. Dat soort ervaring – het creëren van een moment van retraite uit jezelf – probeert Ann Veronica Janssens volgens mij heel vaak op te roepen met haar werk. Ze doet dat op heel uiteenlopende manieren, maar naar mijn idee met steeds dezelfde drijfveer.

Het derde deel bestaat flarden beelden en herinneringen uit je kindertijd. Maar de herinneringen zijn precies niet goed genoeg gestold om er pakkende gedichten van te maken. Het zijn taalkundig zeer spitsvondige bouwsels, maar ze glijden zo van je af.

Spinoy: Ik denk dat je ‘je’ hier door ‘mij’ moet vervangen. Ik heb de gedichten natuurlijk ook uitgeprobeerd op een aantal ‘eerste lezers’ en die reageerden juist heel goed op deze reeks. Maar natuurlijk: hoezeer ik ook probeer om teksten te maken die zich, om het met Van Ostaijen te zeggen, plooien naar de ontroering van de lezer, ik krijg toch altijd weer heel uiteenlopende reacties. Opvattingen, verwachtingen, voorkeuren van lezers verschillen nu eenmaal ... Dat maakt het ook erg spannend om te zien hoe mijn teksten in de praktijk gelezen worden. Deze reeks baseert zich inderdaad op ‘flarden beelden en herinneringen’, maar wat is daar – zeker in de context van deze bundel – dan mis mee? Het zou juist niet passend zijn geweest om er méér van te maken dan een reeks associatief met elkaar verbonden beelden. In mijn ervaring zorgt het contextloze karakter van deze beelden er wel voor dat ze een soort van visionaire kwaliteit krijgen. Ze krijgen een betekenis die een volstrekt andere is dan de betekenis van woorden. Daarnaast zijn de gedichten uit deze (en trouwens ook die uit de eerste) reeks een soort odes aan het vergankelijke en het vluchtige.

Het regent veel in de bundel en bovendien hagelwit. De zon gaat hagelwit op. De zon gaat hagelwit onder. Vanwaar dat ‘hagelwit’?

Spinoy: Dat weet ik niet. Het is vanzelf naar binnen geslopen en het ‘insisteerde’. Dat is een overtuiging die ik van de modernisten heb overgenomen: soms offreert zich iets waarvan je ervaart dat het, daar en dan, in de context van het gedicht of de reeks of de bundel, noodzakelijk is – wat Kandinsky de innere Notwendigkeit noemde. Daar moet je dan maar beter aan toegeven.

Wat is een 'dode kamer'?

Spinoy: Een deel van het antwoord heb ik hierboven al gegeven: een kamer zonder echo. Het beeld heb ik ontleend aan de Franse filosoof Lyotard, die niet alleen maar (en zelfs niet in de eerste plaats) de uitvinder is van la condition postmoderne. Hij heeft aan het eind van zijn leven een boekje geschreven dat La Chambre sourde heet. Het is een zeer persoonlijke lectuur van leven en werk van de schrijver André Malraux, met onder meer een verwijzing naar een tekst van Malraux die doodziek in La Salpétrière ligt en daardoor als het ware afgesneden is van zijn ‘identiteit’, gestript wordt tot er alleen nog iets rudimentairs overblijft – een wezen dat er nog is, maar niet méér. Die traumatische zelfervaring, waardoor je in aanraking komt met een ‘reële’ dimensie die aan al het vertrouwde en het zinvolle voorafgaat, kun je zien als een verblijf in een dode kamer. Ik verwijs in de bundel ook naar Descartes: zijn twijfel aan alles, die begon toen hij zich, op een winterdag, urenlang alleen had opgesloten in een warme kamer. Voor een keer heb ik dus een bundel gemaakt die onbekommerd asociaal en apolitiek is – misschien in die mate dat hij ook weer politiek wordt. Die asociale component van ons bestaan is immers wat vergeten wordt in elke politieke orde. Ook die gedachte een belangrijk motief in het werk van Lyotard, die het een plicht vindt om te getuigen van wat hij onder meer l’événement noemt – datgene wat er is zonder dat het al geduid, be-tekend is.

Elke diapositief toont in de kobaltblauwe berglucht
Een staafvormige paarse wolk in kruinen duistere
Maretak in aangezichten somber hun ontvlezing

Voor de tengere treurwilg staart een jonge dode
In een lucht van zuiver kwik.

(‘Dode kamer’, pag. 51)


‘Dode kamer’ is mooier vormgegeven dan je andere bundels en zit ook conceptueel wel beter in elkaar maar toch mist de bundel de retestrakheid en de scherpte van ‘Ik, en andere gedichten’, taal die je echt naar de keel vloog en bundel waarin je de taal tot het uiterste oprekte. De lezer loopt wat verloren in de vele magnifieke beelden en in het doorgedreven woord- en klankenspel.

Spinoy: Ja, moet ik hetzelfde willen doen in elke bundel? Voor mij is het niet zozeer een stap terug als een stap in een andere richting. Die strakheid is niet iets wat in elk gedicht en elke bundel moet terugkeren. Na ruim een kwarteeuw dichterschap weet ik best hoe ik gedichten moet maken die ‘naar de keel vliegen’, maar ik voelde, in dit geval en als move volgend op 'Ik en andere gedichten', meer voor een andere toonaard – voor iets meer atmosferisch. De vorige bundel was analytisch en vaak hard tot zelfs sardonisch, en de taalhantering is navenant. Hier laat ik doelbewust een ander facet zien. Maar het is ieders recht om zich daar minder door aangesproken te voelen.

Je doceert Nederlandse Letterkunde in Luik. Je ziet België elke dag van twee kanten. Krijg je af en toe vragen van je Waalse studenten over de huidige politieke impasse in België? Hoe moet het verder met Vlaanderen, Wallonië en Brussel?

Spinoy: Ze beginnen er niet zelf over, maar ik snijd de kwestie geregeld zelf aan in mijn colleges literatuurgeschiedenis. De moderne Vlaamse literatuur is immers begonnen als een romantisch nationalisme, en is ook later nog vaak nauw verbonden met de Vlaamse Beweging. Ik probeer dat in verband te brengen met de huidige toestand, en dat blijkt hun wel erg te interesseren. Dat is natuurlijk nog iets anders dan een antwoord geven op de vraag hoe het nu verder moet. Dat weet ik ook niet.

Erik Spinoy, 'Dode kamer', De Bezige Bij Antwerpen, 2011, ISBN 978 90 8542 2501.

http://www.cuttingedge.be/pages/3972-over-dode-kamer-van-erik-spinoy-een-interview

Tuesday, February 01, 2011

De vergeten wereldoorlog - over 'De Krimoorlog of de vernedering van Rusland' van Orlando Figes

De Krim is een schiereiland tussen de Zwarte Zee en de Zee van Azov, en kent een rijke maar bloedige geschiedenis. Achtereenvolgens werd het eiland veroverd en bezet door de Skythen, de Grieken, de Byzantijnen, de Goten en de Ottomanen. In 1783 werd de Krim een deel van het Russische Tsarenrijk. Twee decennia geleden behoorde het strategisch gelegen stuk land nog toe aan de Sovjet-Unie. Na het uiteenvallen van de Russische communistische reus werd het een deel van de Oekraïense republiek. De Russen behielden een belangrijke machtsbasis in de havenstad Sebastopol, dat een apart statuut behield omdat de Russische marine daar gelegerd is.

In het midden van de negentiende eeuw was het Krimschiereiland het strijdtoneel van een vergeten oorlog die minstens achthonderd duizend levens eiste. Britse, Franse en Turkse troepen trokken ten oorlog tegen het Russische leger, dat onder invloed van de imperialistische tsaar Nicolaas I ingezet werd om een gebied te veroveren dat reikte van de Balkan tot de Perzische Golf. Het boek ‘De Krimoorlog of de vernedering van Rusland’ van de Britse historicus Orlando Figes geeft een relaas van die oorlog om de Krim die plaatsvond tussen 1853 en 1856. Figes gaat dieper in op de oorzaken van de oorlog, beschrijft tot in de details wat er op het slagveld gebeurde en beschrijft ook nauwkeurig de nasleep van de oorlog en de gevolgen van de nederlaag voor Rusland en de rest van Europa.

De Krimoorlog was een keerpunt in de Europese geschiedenis. De eeuwenoude alliantie van Rusland met Oostenrijk werd doorbroken. De oorlog maakte de weg vrij voor de opkomst van nieuwe natiestaten zoals Italië, Duitsland en Roemenië. De orthodoxe Russen hielden aan de oorlog een diepe afkeer over tegenover het Westen. Het voelde zich verraden door de andere christelijke naties omdat ze de kant gekozen hadden van de heidense Turken. Ze zagen hun plannen op de Balkan gedwarsboomd. De crises die volgden op de Russische vernedering zouden uiteindelijk leiden tot de Eerste Wereldoorlog.

De herinnering aan de Krimoorlog blijft in Rusland zowel een bron van nationale trots als afkeer tegen het Westen. Nog in 2006 verklaarde eerste minister Poetin dat de vernederende Krimoorlog niet moet gezien worden als een nederlaag maar als een morele en religieuze overwinning, waar het volk zich voor opofferde. In dezelfde toespraak hamerde hij erop dat het volk een voorbeeld moest nemen aan tsaar Alexander I die ten strijde durfde te trekken tegen het Westen. In een briljant stukje populisme en geschiedvervalsing kreeg ook zijn vader Nicolaas I, die de Russen als eerste voorging in hun strijd, eerherstel door Poetin. Sindsdien hangt een levensgroot portret van Nicolaas I in zijn werkkamer.

‘De Krimoorlog’ is een kanjer van een boek. Schitterend geschreven en rijkelijk gedocumenteerd is dit een must voor iedereen die van geschiedenis houdt. Wat blijkt? Ondanks twee wereldoorlogen en het mislukte communistische experiment veranderde er in anderhalve eeuw opvallend weinig. Tsjetsjenië, Afghanistan, Georgië, Kaukasië ...: het zijn jammer genoeg nog steeds hete brokken op het bord van Medvedev en Poetin. Het was zo in 1850. Het is zo in 2011. In het licht van de recentste terreuraanslagen in Rusland kunnen we alvast één opvallende tendens halen uit de lezing van ‘De Krimoorlog’: het volledig falen van de actuele Russische binnen- en buitenlandpolitiek, die zich nog steeds beroept op een imperialistische situatie die al ruim 150 jaar achterhaald is.

Orlando Figes, ‘De Krimoorlog of de vernedering van Rusland’, vertaald door Henk Moerdijk en Lieske Simon, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2010, ISBN 978 90 468 0894 8.