Sunday, October 04, 2009

'Spaend'ren van de tael van Vlaend'ren' - Over de verfransing van Brussel.


Enkele weken geleden verhuisde ik - na ruim twee decennia - van Kortrijk naar Brussel. De redenen waren persoonlijk en dringend. Als een soort van teken aan de wand ontving ik nauwelijks een week later op mijn nieuwe adres het standaardwerk 'Het verhaal van het Nederlands' van Nicoline van der Sijs en mijn vroegere prof aan de VUB Roland Willemyns. Aangezien Brussel tijdens de 20 jaar, dat ik elders woonde, uiterlijk nauwelijks veranderde, maar intern zowaar een Franstalig bolwerk werd, was de timing voor de verschijning van het boek voor mij niet eens zo slecht gekozen. Het leek me bijna een provocatie om met dit boek onder de arm van het postkantoor in Laken naar mijn appartement iets verderop te stappen.

Hoe is het eigenlijk zover kunnen komen? 'Het verhaal van het Nederlands' verschaft me een begin van een antwoord. Het thema van de verfransing van Brussel is natuurlijk verre van nieuw. De taalproblematiek van het Nederlands in Vlaanderen en Holland is ook wel veel omvattender dan enkel de situatie in het hartje van België. Willemyns en van der Sijs situeren het begin van het Nederlands trouwens al in de zesde eeuw. Ze halen daarmee de hardnekkige mythe onderuit dat het Oudnederlandse zinnetje ‘hebban olla uogala…’, dat een verliefde monnik in Engeland in de 12de eeuw ergens in de marge neerpende om zijn pen uit proberen, het eerste Nederlandse zinnetje was. Het oudste Nederlands werd teruggevonden in de Lex Salica, de Salische wet, die opgetekend werd tussen 509 en 511 ten tijdje van de Merovingische vorst Clovis. De Germaanse woorden, die vermeld werden in de Lex Salica, gelden als het oudste Nederlands. Wetenswaardig is ook dat het woord ‘nederlantsch’ voor het eerst opdook in een Brusselse oorkonde van het jaar 1518. Dat was in de Bourgondische tijd. De bestuurstaal was Frans. De volkstaal was een sappig Brabants dialect. Brussel was een Vlaamse stad.

Ik weet uit ervaring – mijn echtgenote is allochtone en probeert zowel het Nederlands als het Frans zo goed mogelijk onder de knie te krijgen - dat het makkelijker is om in Brussel colleges Nederlands te volgen dan lessen Frans. Die laatste zitten steevast tjokvol en zijn weken vooraf al volgeboekt. Het is bijna onmogelijk om je begin september nog in te schrijven voor één of andere cursus Frans. Ondanks de inspanningen van de overheid en van de Nederlandstalige verenigingen om scholen in te richten en om het Nederlandstalig onderwijs te promoten, is het Nederlands al decennia lang aan een gestage neergang bezig. Die achteruitgang is zich de laatste jaren aan het voltooien. In zoverre zelfs dat bepaalde politieke strekkingen in Vlaanderen tegenwoordig pleiten voor het loslaten van Brussel. Achterliggende oorzaak is misschien het feit dat het Frans een wereldtaal is en daardoor meer prestige heeft en dat men denkt sneller aan werk te raken éénmaal men het Frans onder de knie heeft. De meeste vreemdelingen die in Brussel neerstrijken, spreken bovendien al een mondje Frans, zodat het voor hen makkelijker is om die taal aan te leren. Een minderheid kiest dan voor het ogenschijnlijk minder bekende en veel minder aantrekkelijke Nederlands.

Misschien trap ik met deze bedenkingen open deuren in. Aan de hand van het boek van Willemyns en van der Sijs legde ik aan mijn allochtone echtgenote uit hoe het komt dat een bij uitstek Vlaamse stad een meertalige metropool werd waar het Frans de boventoon voert. Een exclusiviteit is dat Brussel de enige stad is in België waar de sprekers van de twee talen niet van elkaar gescheiden worden door een geografische barrière. Een Brusselaar beschouwt zich niet als Vlaming of geen Waal, maar als Brusselaar tout court. Eenderde van de inwoners van Brussel is bovendien van vreemde origine en die vreemdelingen hebben al helemaal niks te maken met de beide taalgemeenschappen.

De kentering – legde ik aan mijn geïnteresseerde vrouw uit – kwam er in de tweede helft van de negentiende eeuw. Brussel verschilde toen niet van de andere Vlaamse steden: de sociale elite was tweetalig en gebruikte het Frans voor de meeste cultuurtaalfuncties. Het Nederlands, dat door het overgrote deel van de bevolking werd gesproken, was een pittig Brabants dialect. De vraag is waarom in de meeste Vlaamse steden de verfransing kon tegengehouden worden, maar in Brussel niet. Brussel fungeerde sinds de Bourgondische tijd als hoofdstad. Tijdens de Franse annexatie werd het Frans er dan ook intenser beoefend, onder meer door een toevloed van Franse immigranten, die er nadien bleven wonen en die het taalleven van de stad ingrijpend beïnvloedden. Door de proportioneel sterke concentratie van de financiële en industriële macht steunde Brussel vooral op de Waalse industrie. Gevolg was een bevolkingsexplosie van vooral franstaligen die naar Brussel trokken. De Vlaamse immigranten die er kwamen wonen, waren meestal van lage sociale komaf en werden geconfronteerd met een taalbarrière die ook een sociale barrière was. Pogingen om het ‘verder te brengen’ moesten in het Frans. Dat was zo tot ver in de 20ste eeuw. Vlaams werd geassocieerd met armoede en sociale en culturele achterstand. Dat is het verhaal in een notendop. Dat stigma hangt nog steeds over de stad.

Die verfransing werd tijdens de eerste helfst van de 20ste eeuw nog eens in de hand gewerkt door catastrofale talentellingen. De wet bepaalde immers dat een gemeente met meer dan 30% anderstaligen automatisch de tweetalige status kreeg. Daardoor voegde men in de loop van de tijd in razend tempo de Vlaamse randgemeenten bij het tweetalige Brussel, waardoor de verfransing met reuzensprongen toenam. In de jaren ’50 en ’60 maakte men komaf met die annexaties, maar het kwaad was allang geschied. De verhoudingen zijn tegenwoordig zo’n 70.1% Franstaligen tegenover 29.9% Nederlandstaligen. Verder valt te vermelden dat de federale overheid vanaf de jaren zestig wel tal van inspanningen deed om taalhomogene, Nederlandstalige netwerken en structuren voor de persoonsgebonden instellingen uit te bouwen: zowel ziekenhuizen, poliklinieken, culturele centra, e.d. en het tekort hieraan in de hoofdstad weg te werken. De inspanningen wierpen hun vruchten af, maar bleven meestal toch onvoldoende. Ze stelden de talige minderheidsbevolking in elk geval in staat om haar identiteit te bewaren, hoewel het voor Vlamingen nog steeds veel moeilijker ligt dan voor Franstaligen.

Dit alles legde ik dus uit aan mijn echtgenote. Ik voegde eraan toe dat we vandaag misschien opnieuw een kentering meemaken. Temidden de babelachtige verwarring van Marokkaans, Turks, Russisch, Pools en hier en daar wat Frans als voertaal, liep ik dus naar huis met mijn boek ‘Het verhaal van het Nederlands’ onder de arm. Mijn medereizigers keken nauwelijks op van de turf op mijn schoot. Ze wierpen er hoogstens een nieuwsgierige blik op en lieten me dan ongestoord. Meertaligheid brengt taalvrede, dacht ik. Er is geen taalstrijd meer in de hoofdstad Brussel. Er zijn alleen maar net zoveel talen als de mensheid rijk is. Ik dacht ook na over het Frans als ‘lingua franca’. Ik dacht na over mijn positie als Vlaming en over de Brusselse administratie, waar ik regelmatig tegen opbots, omdat die tegenwoordig zelfs de tweetaligheid aan hun laars lapt en er dode letter van maakt, zoals ik kon vaststellen de afgelopen weken. Ik ben een Vlaming in hart en nieren. Ik woon in de hoofdstad. Ik ben geen extremist. Ik spreek, schrijf en werk graag in mijn eigen taal. Het boek van Willemyns en van der Sijs bood me een beetje troost. Mijn kinderen zullen waarschijnlijk Engels of Frans spreken.

'Het verhaal van het Nederlands - een geschiedenis van twaalf eeuwen', Nicoline van der Sijs & Roland Willemyns, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2009, ISBN 978 90 351 3282 5.

No comments: